Westerkerk Amsterdam

Evan is per 1 januari 2020 verbonden aan de Westerkerk te Amsterdam als cantor-organist.

In die hoedanigheid draagt hij zorg voor de muzikale invulling van de erediensten.

Tevens organiseert hij, al dan niet in samenwerking met de Duyschot Stichting, lunchpauzeconcerten en orgelconcerten.

Ook draagt hij de zorg over de beide orgels die de Westerkerk rijk is. Enerzijds het grote Duyschot-Vater-Flentrop-orgel uit 1686, anderzijds het D.A. Flentrop-orgel uit 1963 wat sinds de restauratie van 2001 de naam ‘Ds. H. Visser-orgel’ draagt.

De iconische Westerkerk werd gebouwd tussen 1620 en 1631 ten gevolge van de expansiedrift van de stad Amsterdam. Hendrick de Keyser (1565-1621) tekende voor het ontwerp van dit gebouw in renaissancestijl. Door zijn dood, reeds in 1621, was het zijn zoon Pieter de Keyser (1595-1676) die de kerk voltooide. De ingebruikname was op 8 juni 1631. www.westerkerk.nl

Duyschot-orgel

Het hoofdorgel is in eerste instantie gebouwd door Roelof Barentszn Duyschot en voltooid door zijn zoon Johannes Duyschot. Het werd op 26 december 1686 opgeleverd. In 1727 werd het orgel door Christian Vater, leerling van Arp Schnitger, uitgebreid met een derde klavier, het Bovenwerk. Vervolgens is het orgel meermaals aangepast naar de wensen van de tijd. Noemenswaardig zijn hierin de twee grootscheepse ombouwen die plaatsvonden in 1895 en 1939. In 1895 herbouwde de firma Steenkuyl het orgel drastisch. Het instrument werd voorzien van een intern barker-systeem met gebruikmaking van de oude windladen en veel oud pijpwerk werd vervangen. In 1939 volgde de genadeklap voor dit instrument. De firma’s Verweys, Strunk en Sanders vernieuwden de windvoorziening, elektrificeerde de tractuur, plaatsten een nieuwe speeltafel en voegden een 4e klavier toe. De daarop volgende jaren kenmerkten zich door problematisch falen van de tractuur. Tevens  was het orgel dusdanig vol gebouwd dat onderhoud eigenlijk onmogelijk was.

 

Tussen 1989 en 1992 herbouwde Flentrop Orgelbouw uit Zaandam het orgel. Het oude pijpwerk uit 1686 en 1727 was het uitgangspunt bij de herbouw, maar bijzonder is dat goed pijpwerk uit latere tijden ook in enkele gevallen is gehandhaafd. Zo is het frontpijpwerk van de hand van Hermanus Knipscheer uit 1842 nog steeds te zien.

Dispositie van het hoofdorgel

I Rugpositief CDE–d3

Prestant 8′ Dd

Holpyp 8′

Quint-edeen 8′

Octaaff 4′ Dd

Open Fluyt 4′ Dd

Super-Octaaff 2′ Dd

Suflet 1′ Dd

Sexqui-alter II-III

Mixtuur III-VIII

Scharp III-VIII

Scharp IV D

Trompet 8′

II Hoofdwerk C–d3

Prestant 16′ Dd

Prestant 8′ Dd

Quint-edeen 8′

Octaaff 4′ Dd

Nasaet 3′ Dd

Super-Octaaff 2′ Dd

Mixtuur III-VII B/D

Scharp IV-VII B/D

Sexqui-alter III-IV D

Fagot 16′

Trompet 8′

III Bovenwerk C–d3

Prestant 8′ Dd

Baarpyp 8′

Quintadeen 8′

Octaaff 4′ Dd

Holfluyt 4′

Quint 3′ Dd

Tertiaan II-III

Ruyspyp III-VI

Waldfluyt 2′ Dd

Dolceaan 8′

Vox Humana 8′

Pedaal C–d1

Bordon 16′

Prestant 8′

Roer-Quint 6′

Octaaff 4′

Basuyn 16′

Trompet 8′

Trompet 4′

Werktuigelijke registers:

Koppelingen: Rp.-Hw., Hw.-Rp., Hw.-Bw., Ped.-Hw., Ped.-Rp., Ped.-Bw.

Tremulant (gehele orgel)

Tremulant Boven (Bovenwerk)

Tremulant Onder (Rugpositief)

Afsluiter Bovenwerk

Ventielen Hw, Rw, en Ped.

Toonhoogte: a1 = 440 Hz

Temperatuur: Evenredig zwevend

Dd = discant is verdubbeld.

Ds. H.A Visser-orgel

Het koororgel in de Westerkerk is gebouwd in 1963 door D.A. Flentrop. Dit mechanische sleepladen-orgel heeft twaalf registers, verdeeld over twee manualen en pedaal. Het werd gebruikt om de Bach-cantates te begeleiden die onder leiding van Simon C. Jansen met het Westerkerkkoor werden uitgevoerd, tevens om het toen zeer gebrekkige hoofdorgel te kunnen vervangen.

In 2001 werd het orgel hernoemd als Ds. H.A. Visser orgel, de predikant die ervoor gezorgd had dat het orgel in de Westerkerk kwam. In hetzelfde jaar werd het orgel gerestaureerd. Daarbij werd de Quintadeen 8′ van het borstwerk omgebouwd naar een Holpijp 8′ en werden de koperen  Subbaspijpen vervangen door orgelmetaal. De tot dan toe onbeschilderde kas van blank eikenhout kreeg, aangepast aan de ruimte, een lichtgroene kleur. De algehele intonatie werd verder geoptimaliseerd.

Dispositie van het koororgel

I Hoofdwerk C–g3

Holpijp 8′

Prestant 4′

Gemshoorn 4′

Octaaf 2′

Sesquialter II D

Mixtuur III-IV

II Borstwerk (zwelbaar) C–g3

Holpijp 8′

Roerfluit 4′

Nachthoorn 2′

Cymbel I-II

Regaal 8′

Tremulant

Pedaal C–d1

Subbas 16′

Werktuigelijke registers:

Koppel: II/I, I/P, II/P

Toon hoogte a1 = 440 Hz

Temperatuur: Evenredig zwevend